Onderzoek naar oorlogsmisdaden

In mei 1915 verscheen het officiële rapport van de Duitse onderzoekscommissie in opdracht van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken  over de gebeurtenissen in Leuven: “Die Volksrechtswidrige Führung des Belgischen Volkskrieges”. Alleen al de titel maakte duidelijk wat het opzet van de publicatie was. Niet zozeer de ware toedracht van het gebeuren achterhalen, wel argumenten aanhalen voor de Duitse overtuiging dat een volksopstand van de burgerbevolking tegen het Duitse leger in bezet gebied aan de grondslag van de acties tegen de bevolking lag, niet alleen in Leuven, maar ook in Visé, Soumagne, Aarschot, Andenne, Tamines, Dinant, Rossignol, Dendermonde… In al deze dorpen en stadjes was volgens de Duitse officiële versie de bevolking beginnen schieten op troepen in doortocht, al dan niet door Belgische militairen die vermomd als burgers tot in bezet gebied waren geïnfiltreerd en wapens verdeelden (francs-tireurs). De teneur was dat het optreden van het Duitse leger tegen dit complot legitiem was. Het was een kwestie van wettige zelfverdediging. De bevolking had zich niet te moeien met militaire zaken. Deed ze dat wel, dan had het Reichs Heer het recht daar tegen op te treden.

Tussen september 1914 en het voorjaar 1915 verzamelde de Duitse onderzoekscommissie vele getuigenissen, zowel bij de lokale bevolking als onder Duitse militairen. Vreemd genoeg kwamen alleen de militaire getuigenissen in het eindrapport. Sommigen -zoals de hoge officier von Sandt- waren zelfs niet in Leuven geweest. Getuigenissen die niet helemaal in het kraam pasten, werden niet opgetekend of haalden de selectie niet.

Kort na het verschijnen van het onderzoeksrapport trokken Belgische getuigen van leer tegen de conclusies van de Duitse onderzoekscommissie. Fernand Mayence, hoogleraar archeologie, legde het onderzoeksrapport onder het vergrootglas en fileerde elke getuigenis op valse, onjuiste of onnauwkeurige beweringen en confronteerde die met de verslagen van ooggetuigen die op het moment van de feiten in Leuven waren. Met de grootste moeite vond hij een clandestien uitgeverijtje dat zijn manuscript in 1916 drukte en verdeelde, tot de Duitse geheime politie de uitgeverij oprolde en de hele stock in beslag nam. Onafhankelijk van Mayence, ondernam ook Albert Fuglister, een Zwitsers zakenman die in Leuven woonde toen de gewelddaden uitbarstten, een gelijkaardig werk. Mandenlang interviewde hij stadsgenoten en maakte in het geheim foto’s van de materiële schade in de stad. Nadat hij als burger van het neutrale Zwitserland terugkeerde, publiceerde hij zijn verslagen en gaf hij honderden lezingen ‘met lichtbeelden’, maar kreeg in het kanton Bern prompt een spreekverbod opgelegd.

Leden van de Belgische Onderzoekscommissie naar schendingen van het volkenrecht tijdens de Eerste Wereldoorlog (foto de Gerlache 1917)

Leden van de Belgische Onderzoekscommissie naar schendingen van het volkenrecht tijdens de Eerste Wereldoorlog (foto de Gerlache 1917)

Nog meer getuigenissen tekende de Belgische onderzoekscommissie in Antwerpen op. Daar stroomden eind augustus vele vluchtelingen toe, elk met zijn verhaal. Maar vele getuigenissen bevestigden elkaar. De verklaringen vormden voor de onderzoekscommissie duidelijke bewijzen van schendingen van de mensenrechten door het Duitse leger. De Belgische onderzoekscommissie was trouwens al van in het begin van de oorlog bezig met het monitoren van eventuele schendingen van de regels van het toenmalige volkenrecht. Met dat doel voor ogen was ze al tijdens de eerste oorlogsdagen in opdracht van de minister van Justitie aangesteld. Het eerste schriftelijke rapport over Leuven met op dat ogenblik nog erg fragmentarische en onvolledige informatie dateert van 31 augustus 1914. Met die rapporten trokken Belgische parlementariërs en regeringsleden naar het buitenland, in een poging de politieke wereld en publieke opinie voor de Belgische zaak te winnen.
Zij vroegen een internationale onderzoekscommissie naar de feiten, maar kregen die niet. Er was geen internationale instantie die deze opdracht op zich kon nemen. En vooral Duitsland was geen vragende partij. Dat land hield het onderzoek liever binnenskamers.

Het idee dat burgers op Duitse troepen schoten, heeft lang hardnekkig standgehouden. De Duitse beeldvorming bleef ook na de oorlog doorleven, onderbouwd met dezelfde argumenten, breed gedragen, zelfs in academische kringen. Aan die lange periode van negationisme kwam pas in de jaren 1950 een einde, toen Duitse academici de argumentatie rond de francs-tireurskwestie aan een grondige bronnenkritiek onderwierpen. De jonge onderzoekers Schöller vergeleek getuigenverklaringen met elkaar en met eerdere versies. Zijn conclusie was dat het rapport verschillende verklaringen manipuleerde en zelfs vervalste, wellicht onder druk van de propaganda en collectieve psychose.

Biblio

VERBOVEN H. Bezette stad, verwoeste stad. Leuven 1914, in M&L, 33/4 (2014)p.40-62;
[Belgische onderzoekscommissie] La violation du droit des gens en Belgique. I. Rapports officiels de la Commission d’enquête sur la violation des règles du droit des gens, des lois et des coutumes de la guerre, (Publication officielle du gouvernement belge), Parijs, Nancy, 1915, p. 47-53; Ministere de la Justice & Ministère des Affaires Etrangères. Réponse au livre blanc allemand du 10 mai 1915. Paris 1917.
FUGLISTER A., Louvain. Ville martyre, Parijs, Londen, 1916; FUGLISTER A., A neutral desciption of the sack of Louvain, Concord, New Hampshire, 1929;
MAYENCE F. Het Duitsche leger te Leuven in augustus 1914 en het Duitsche Witboek van 10 mei 1915. Twee betoogschriften uitgegeven door de zorgen van de Belgische regeering. Leiden 1918; MEURER C., The blame for the Sack of Louvain, in Current History, juli 1928, p. 556-566; SCHÖLLER P., Der Fall Löwen und das Weißbuch, Böhlau, 1958.

Getuigenis Alfred Nerincx, Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV; Dagboek Felix Boon, Universiteitsarchief KU Leuven, BE/212934/PP/BOON, p.10-14; Dagboek Lodewijk Scharpé, in familiebezit, met dank aan Dirk Wilms voor de digitale kopie.